De granaatappelboom stond bij de Romeinen bekend als de Punica granatum: de eerste term ontleende aan het feit dat ten tijde van de Punische oorlogen de vrucht begon te worden ingevoerd, terwijl de tweede verwijst naar de felrode kleur van de bloemen.
De geneeskrachtige eigenschappen zijn al sinds de oudheid bekend: de granaatappel is een mijn van vitamine A, B, C en tannines met samentrekkende, tonische en verfrissende eigenschappen. Het bindmiddel vertraagt het oxidatieproces dat de oorzaak is van arteriosclerose dankzij het hoge gehalte aan flavonoïden . Het houdt het cholesterolgehalte onder controle en is gunstig voor het cardiovasculaire systeem.
De infusie van gemalen granen helpt de darm te zuiveren. De cortex helpt in het geval van darmparasieten en als een darmreiniger; de bloemen hebben samentrekkende eigenschappen; de zaden worden gebruikt in stropen.
De granaatappel staat symbool voor de eeuwige wederkeer en hierop verbinden we dankzij de mythe van Persephone. Het christendom zag in de granaatappel het symbool van volmaakt leven. De granaatappel symboliseerde de kerk die in zichzelf, in één geloof, verschillende volkeren verenigt die zich als granen voorstellen, die ook de rijkdom van de martelaren en de mysteries van de kerk kunnen oproepen. De open granaatappel, met de volheid van zijn zaden, is een attribuut van de genadige liefde van Christus die zichzelf geeft.